Mensen die goed kunnen navigeren onthouden ruimtelijke gegevens op een andere plek in hun brein dan mensen die slecht de weg kunnen vinden. Dat blijkt uit een pas online verschenen studie van wetenschappers van de Radboud Universiteit in de Journal of Cognitive Neuroscience.
Sommige mensen kunnen al na één keer meerijden in de auto een route terugvinden. Anderen hebben hun hele leven een kaart nodig in hun eigen stad. Gabriele Janzen en haar promovendus Joost Wegman van de Radboud Universiteit onderzochten deze individuele verschillen in het ruimtelijk geheugen met een virtuele navigatietaak in de fMRI-scanner, waarbij niet alleen hun hersenactiviteit maar ook hun oogbewegingen nauwkeurig werden geregistreerd.
Janzen: ‘Wij hebben als eersten deze technieken gecombineerd. Zo konden we precies zien welke hersenactiviteit te maken had met het bekijken en onthouden van voorwerpen langs de route.’
De rode stip laat zien waar de proefpersoon naar kijkt in dit virtuele museum. Alle voorwerpen worden op dezelfde manier bekeken, maar het brein markeert voorwerpen op kruispunten.
Persoonlijke verschillen
Ook bestudeerden de onderzoekers hoe de hersenen de informatie over de route in een rustperiode ná de taak verwerken in het geheugen. Dat is te zien aan de communicatie tussen het hersengebied dat betrokken is bij het leren en herinneren van voorwerpen op kruispunten en de rest van de hersenen.
NavigatieJoost Wegman: ‘Dat blijkt heel anders te verlopen bij mensen die een goed richtingsgevoel hebben dan bij mensen die een slecht richtingsgevoel hebben.
In de hersenen van goede navigators zien we vooral communicatie ontstaan met de hippocampus. De hippocampus wordt ook wel de cognitieve kaart genoemd, daar waar je interne plattegrond ligt opgeslagen.’
‘Bij slechte navigators zagen we meer communicatie met het striatum in de rustperiode na de taak. Het striatum is een gebied dat betrokken is bij het leren van vaste reacties. Het lijkt er dus op dat de hersenen van goede navigators de informatie over dat standbeeld op de rotonde letterlijk op hun kaart zetten, terwijl de hersenen van slechte navigators alleen onthouden welke afslag ze moeten nemen wanneer ze dat standbeeld tegenkomen.’
Groot project over navigatie
Het onderzoek maakt deel uit van Gabriele Janzens grote project dat de organisatie en ontwikkeling van ruimtelijke oriëntatie in het brein onderzoekt. Zij kreeg hiervoor in 2008 een subsidie van de Europese Commissie (ERC starting grant) en NWO (VIDI). Janzen, verbonden aan het Behavioural Science Institute en het Donders Institute for Brain, Cognition and Behaviour van de Radboud Universiteit Nijmegen, ontdekte al dat het vermogen om routes te leren lange tijd intact blijft bij Alzheimerpatiënten en vond uit hoe het brein omgaat met dubbelzinnige route-informatie. Haar groep doet momenteel ook onderzoek bij baby’s en peuters. Met Joost Wegman zal ze verder werken aan de vraag of de individuele verschillen in navigatievermogen zijn op te heffen door training.