Stadswijken zijn leefbaarder en veiliger naarmate bewoners meer collectief weerbaar zijn. Dat wil zeggen dat zij vertrouwen hebben in zowel elkaar als in lokale instellingen, en op basis daarvan bereid en in staat zijn om op te treden tegen overlast en criminaliteit. In achterstandswijken is dat vertrouwen van bewoners niet makkelijk te winnen. Dat blijkt uit onderzoek in een viertal Arnhemse achterstandswijken, door twee promovendi aan de Rijksuniversiteit Groningen.
De twee, Reijer Verwer en Annemarijn Walberg, schreven een zogeheten ‘realistische evaluatie’ van overheidsingrijpen, of, in vaktermen, leefbaarheid- en veiligheidsinterventies. Die geeft geen antwoord op de vraag of een interventie werkt, maar wel op de vraag waarom en voor wie een interventie zou kunnen werken.
Achterstandswijken in Nederland, vaak met een relatief hoge werkloosheid, armoede en veel overlast en criminaliteit, krijgen al sinds jaar en dag extra aandacht van de overheid. Zeker sinds de invoering van de zogenoemde Vogelaarwijken wordt er veel in geïnvesteerd. Probleem is alleen dat niet meetbaar is welk effect een bepaalde maatregel sorteert, legt Walberg uit: ‘Je leest soms wel dat een achterstandswijk vooruit is gegaan, maar omdat er zoveel factoren in het spel zijn kun je niet met zekerheid zeggen waar dat aan toe te schrijven is.’ Om interventies ‘realistisch’ te kunnen evalueren, hebben de promovendi op basis van een belangwekkende criminologische theorie een hypothese opgesteld over de werkzaamheid van interventies. De zogenaamde collectieve weerbaarheidstheorie gaat ervan uit dat vertrouwen een noodzakelijke voorwaarde is voor de weerbaarheid in een kwetsbare buurt. Walberg: ‘Wij wilden die hypothese verder aanscherpen met het doen van empirisch onderzoek.’
Professionals
Verwer en Walberg deden vier jaar lang in samenwerking met o.a. vijf woningcorporaties onderzoek in vier Arnhemse wijken die veel te maken hebben met criminaliteit, variërend van hangjongeren tot drugshandel. Zij concentreerden zich specifiek op de aanpak van overlast en criminaliteit. Ze observeerden tientallen interventies: acties van politie, buurtwachten, de gemeente, de woningcorporaties, hulpverleners en andere instanties. Verwer hield zich daarbij bezig met het onderling vertrouwen van de professionals, Walberg met dat van de bewoners. Beide zijn, samen met het wederzijdse vertrouwen, noodzakelijk om een buurt minder vatbaar te maken voor bijvoorbeeld bendevorming en andere criminaliteit. Verwer stelde vast dat het onderlinge wantrouwen al begint bij de professionals: ‘Om werkelijk verder te komen met het beleid is het noodzakelijk dat je informatie durft te delen over probleemgezinnen in de wijk. Maar dat doen professionals alleen als ze elkaar goed kennen. Daardoor komt beleid veel langzamer van de grond dan nodig is. Wij merkten dat dat weer enorm veel teleurstelling en wantrouwen bij de bewoners van een buurt teweeg bracht.’
Bewoners
Walberg concentreerde zich op de bewoners, en woonde zelfs een aantal weken in de wijk Geitenkamp. Zij merkte dat ook het vertrouwen van bewoners te wensen over liet. Bewoners van de ‘slechtste’ buurten hadden dagelijks te stellen met bijvoorbeeld overlast van drugsgebruikers en luidruchtige buren die tot ’s avonds laat op straat zitten en ze waren met enige regelmaat getuige van geweld. Walberg: ‘Zij hebben echter niet de illusie dat anderen, of dat nu buurtgenoten of lokale instellingen zijn, hier effectief tegen op zullen treden. In het verleden hebben ze namelijk meegemaakt dat instellingen niet, te laat, of ‘te soft’ optraden en dat ook buurtgenoten er niets tegen konden beginnen. En dat maakt henzelf passief. Zolang voorvallen hen niet persoonlijk raken, kijken bewoners liever de andere kant op dan dat ze actie ondernemen. Dat is begrijpelijk, want waarom zouden zij hun nek uitsteken, en represailles riskeren, zolang zij niet op ruggensteun van anderen kunnen rekenen?’
Moeizaam proces
De promovendi concluderen dat het winnen van vertrouwen van bewoners van achterstandsbuurten een moeizaam en traag proces is. Er zijn geen kortetermijnresultaten te verwachten van interventies, zoals ‘bemoeizorg,’ ingrijpen achter de voordeur, meer toezicht en andere maatregelen. Dat laat onverlet dat professionals daar toch in moeten blijven investeren, zeggen ze. Verwer: ‘Het is noodzakelijk dat ze elkaar daarbij vertrouwen, want daardoor kunnen ze sneller optreden. Nu bleef het gewenste effect uit. En als optreden wél effect heeft moet dit zichtbaar zijn voor bewoners. Nu wisten soms alleen de naaste buren dat er een bijvoorbeeld een inval was gedaan of dat er bij een probleemgezin ‘met drang en dwang’ zorgverlening is aangeboden. Daardoor kregen de instanties ook niet het krediet voor hun werk. Alleen als bewoners langdurig en herhaaldelijk positieve ervaringen opdoen met professionals krijgen ze er vertrouwen in. En pas dan willen ze zelf ook investeren in de veiligheid en leefbaarheid van hun wijk.’
Dubbelpromotie
Een dubbelpromotie is een zeldzaamheid, maar het gezamenlijk onderzoeken is beide promovendi goed bevallen. Ze beide al met hetzelfde probleem bezig maar werden door hun promotor, de criminoloog prof.dr. Willem de Haan, al gauw ‘gekoppeld.’ Dat had als voordeel dat ze elkaars sparringpartner waren en snel konden overleggen, vertelt Walberg. ‘Hoewel we niet altijd op dezelfde plek aan het onderzoek werkten, hadden we bijna dagelijks contact over de Skype. Doordat we de evaluatie vanuit twee perspectieven konden uitvoeren, en die onderling hebben vergeleken, heeft een duopromotie echt zijn meerwaarde bewezen.’ Verwer en Walberg promoveren 19 november aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Groningen. Het onderzoek is uitgevoerd bij het Instituut voor Integratie en Sociale Weerbaarheid (ISW) van de RUG, in opdracht van vijf Arnhemse woningbouwcorporaties.
Curriculum vitae
Reijer Verwer (Alkmaar, 1978) en Annemarijn Walberg (Hoorn, 1981) studeerden beiden sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Walberg werkt momenteel als onderzoeker bij advies- en onderzoeksbureau Significant. Verwer is nog op zoek naar een volgende functie.