Spiritualiteit en religie in Nederland

Volgens sommigen is de band met de godsdienstige traditie aan losraken en leidt ons land aan een collectief godsdienstig geheugenverlies.

Kerk, Glas in lood

Volgens anderen wordt zo’n oordeel te veel ingegeven door een achterhaalde visie op religie: er bloeien allerlei alternatieve vormen van spiritualiteit en er ontwikkelt zich een nieuwe opvatting over religie.

Hebben de ontkerkelijking en afbrokkeling van het traditionele christelijke geloof zich verder doorgezet? Hechten Nederlanders nog aan religie, religieuze gebruiken en religieuze gemeenschappen? Vormen de kerken nog een factor van maatschappelijk belang? Betekent de ontkerkelijking ook dat religie aan het verdwijnen is uit de Nederlandse samenleving? Misschien wordt zij wel elders gevonden, ver buiten het kerkgebouw. En spelen generatieverschillen een rol. Mogelijk neemt ons land in deze opzichten een aparte positie in binnen Europa, binnen mondiale ontwikkelingen.

Het zijn vragen en veronderstellingen waarover het SCP-rapport ‘Geloven binnen en buiten verband’ meer duidelijkheid probeert te geven. Het levert meteen een update van de gegevens die in een voorgaand rapport – Zwevende gelovigen – werden gepresenteerd.

Op basis van onderzoek dat tijdens een reeks van jaren is uitgevoerd, wordt de balans opgemaakt van religie en spiritualiteit in Nederland, van geloven binnen en buiten kerkelijk verband.

Enkele conclusies uit het rapport
– Het percentage Nederlanders dat lid is van een kerk slonk sinds 1970 met de helft, hetzelfde geldt voor het percentage regelmatige kerkgangers onder de kerkleden. De teruggang was het grootst onder rooms katholieken.

– In de afgelopen twintig jaar is het vertrouwen dat Nederlanders in de kerken hebben nog nooit zo laag geweest. Tussen 1966 en 2006 daalde het percentage kerkleden dat meent dat je je aan alle regels van je kerk te houden hebt van 51% naar 34%.

– Van de regelmatige kerkgangers doet de helft wel eens vrijwilligerswerk, van degenen die nooit naar de kerk gaan of geen lid zijn van een kerk is dit 25%.

– De godsdienstige scheidslijn in hedendaagse Nederlandse families ligt tussen kinderen en hun ouders aan de ene kant en de grootouders aan de andere kant.

– De jeugd als geheel wordt steeds onkerkelijker, maar onder de jeugd die zich nog wel tot een kerk rekent, is sprake van een toename in de kerkgang, het volgen van kerkelijke voorschriften en de onderschrijving van de traditionele geloofsleer.

– De mening dat je de zin van het leven moet vinden in je unieke innerlijke ervaring en het ontwikkelen van je eigen vermogens is wijdverbreid onder de Nederlandse bevolking. Bijna negen op de tien Nederlanders is het daarmee op zijn minst enigszins, meer dan vier op de tien zelfs in hoge mate eens.

Dit zijn enkele conclusies uit de SCP-publicatie ‘Geloven binnen en buiten verband’. Godsdienstige ontwikkelingen in Nederland, die op 28 april 2014 verschijnt. In het rapport geeft prof. dr. Joep de Hart een beeld van de veranderingen die zich de afgelopen decennia hebben voorgedaan in de levensbeschouwelijke opvattingen en de kerkelijke betrokkenheid van de Nederlandse bevolking. Aan de orde komen onder meer de godsdienstige positie van ons land vergeleken met andere landen, de kerkbinding van de Nederlanders en hoe zij denken over God, over een leven na de dood en over de interpretatie van de bijbel. Verder wordt aandacht besteed aan de vraag of zij zichzelf typeren als een spiritueel mens en wat zij hieronder verstaan.

Teruggang in de kerkelijkheid
De positie van de Nederlandse kerken is de afgelopen decennia over een breed front sterk verzwakt. Dat blijkt om te beginnen uit de registers die de kerken zelf bijhouden. Daaruit komt een voortdurende inkrimping naar voren: qua ledental, kerkgang, deelname aan kerkelijke rituelen, aantal kerkgebouwen, het rekruteren van ambtsdragers en professionals. Nog duidelijker komt de ontkerkelijking uit enquêtecijfers naar voren. In 1970 rekende zich nog ruim 60% van de bevolking tot een kerkgenootschap, in 1980 gold dit voor de helft, in 2012 voor nog maar 30% van de Nederlanders. Halverwege de jaren zestig ging de helft van de Nederlanders wekelijks naar de kerk, halverwege de jaren tachtig was dit 17%, inmiddels nog maar 10%. Vijftig jaar terug zag ruim een derde van de Nederlanders in de dominee of pastoor een belangrijk aanspreekpunt bij gewetensproblemen, inmiddels geldt dit voor nog geen 10%. Ook het vertrouwen in de kerken is de afgelopen jaren sterk afgenomen. Voor veel Nederlanders lijken de kerken als een soort openbare nutsbedrijven te fungeren: niet bedoeld om je activiteiten er voortdurend op af te stemmen, maar om er gebruik van te maken als dat nodig is, bij huwelijk of begrafenis bijvoorbeeld, bij nationale gebeurtenissen of collectieve rouwverwerking.

Kerken blijven maatschappelijk van belang
Toch vormen de kerken in het hedendaagse Nederland in allerlei opzichten een factor van belang. Als weinig andere organisaties slagen zij erin het grootste deel van de in hun terrein geïnteresseerden te verenigen binnen hun organisatie: 60% van degenen die zich als een religieus mens beschouwen, maakt deel uit van een kerk. De kerken vormen verder een belangrijke bron van maatschappelijke inzet. Het percentage vrijwilligers onder de regelmatige kerkgangers bedraagt het tweevoudige van dat onder de buitenkerkelijken en mensen die nooit een kerk bezoeken (respectievelijk 52% tegen 25%). Het gaat niet alleen om diensten die men aan zijn kerk verleend. Ook bij seculier vrijwilligerswerk, dat niet gerelateerd is aan een kerkelijke gemeenschap, zijn kerkgangers oververtegenwoordigd.

Jeugd en ouders naar elkaar toegegroeid, grootouders apart
In godsdienstig opzicht loopt de grote scheidslijn niet langer tussen ouders en kinderen, maar is die inmiddels verschoven naar de senioren. Binnen Nederlandse families zijn het de grootouders die in kerkelijk opzicht een echt aparte positie innemen door hun duidelijk sterkere kerkbinding en gelovigheid. Zowel Nederlandse ouders als hun kinderen zijn zowel qua kerkelijke deelname als qua praktisering van het geloof in de gezinssfeer (samen bidden of Bijbel lezen) ver verwijderd geraakt van de gezinssituatie ten tijde van de jeugd van de meeste ouders.

Afzonderlijke ontwikkeling bij de kerkjeugd
Terwijl de jeugd als geheel zich, net als de rest van de Nederlandse bevolking, steeds meer verwijdert van de godsdienst en het kerkelijk leven, lijkt zich al sinds meer dan tien jaar onder de kerkelijke jeugd (17-30 jaar) een omgekeerde ontwikkeling voor te doen. In allerlei opzichten lijkt er bij haar sprake van een revitalisering van de traditionele christelijke geloofstraditie. Van alle kerkleden vinden we het hoogste percentage regelmatige kerkgangers onder de jonge kerkleden (44% tegen 32% voor alle kerkleden). Vaker hebben zij veel vertrouwen in de kerken (43% tegen 30% bij alle kerkleden) en zijn zij van mening dat je je aan alle voorschriften van je kerk hebt te houden. Ook beschouwen zij zich vaker als een gelovig of religieus mens, zien zij een sterk geloof als belangrijkste waarde in het leven, geloven zij zonder twijfel in God en onderschrijven zij alle kerkelijke leerstellingen (over de Bijbel, een leven na de dood, de hemel, de hel, de duivel): 45% tegen 27% voor alle kerkleden. Die tendens naar hertraditionalisering is in zowel protestantse als katholieke kring waarneembaar, wel handhaven de protestantse jongeren in alle jaren een duidelijk hoger niveau van christelijke orthodoxie.

Kerk en geloof vallen niet samen
Kerkelijkheid en gelovigheid vormen geen twee kanten van dezelfde medaille. In de afgelopen decennia liep de kerkelijkheid duidelijk sneller terug dan het geloof in een God of hogere macht of het zich beschouwen als een gelovig of religieus mens. Meer dan vier op de tien buitenkerkelijken rekent zich niet tot de atheïsten of agnosten, maar gelooft in een God of zoiets als een hogere macht. Vier op de tien buitenkerkelijken onderschrijft minstens één kerkelijke leerstelling. Wel is het waarschijnlijk dat begrippen als een leven na de dood, bidden of religieuze wonderen door veel buitenkerkelijken niet in een traditioneel christelijke zin worden opgevat. Het spiegelbeeld van religieus geïnteresseerde buitenkerkelijken vormen niet gelovige of maar beperkt gelovige kerkleden. Die zijn vaker onder de katholieken dan onder de protestanten te vinden.

‘Religieus’ en ‘spiritueel’ sluiten elkaar niet uit, maar worden niet altijd hetzelfde opgevat
‘Zelfspiritualiteit’ – de overtuiging dat de zin van het leven ligt in de ontdekking van je ware ik, je authentieke zelf – lijkt een kernelement van veel hedendaagse spirituele belangstelling. De mening dat je de zin van het leven moet vinden in je unieke innerlijke ervaring en het ontwikkelen van je eigen vermogens is wijdverbreid. Bijna negen op de tien Nederlanders is het daarmee op zijn minst enigszins, meer dan vier op de tien zelfs in hoge mate eens. De term ‘spiritueel’ is sinds de jaren negentig in zwang gekomen. Momenteel blijken evenveel Nederlanders zich als een spiritueel mens te zien als zich als een religieus mens beschouwen (ruim 40%). De twee zelfomschrijvingen (spiritueel en religieus) sluiten elkaar niet uit. Regelmatige kerkgangers zien zichzelf vaker als ‘beslist een spiritueel mens’ en hebben zich ook vaker in spirituele onderwerpen verdiept. Maar ze hebben minder op met magische denkbeelden (zoals astrologie, helderziendheid, aura’s enz.) en ook zoeken zij de zin van het leven minder in hun individuele persoonlijke ontplooiing. Ontkerkelijking betekent niet dat de Nederlanders nergens meer in geloven. Zij betekent ook niet dat zij geen belangstelling hebben voor spirituele onderwerpen. Vaak geven zij die op individuele wijze vorm of in informele netwerken. Naast geloven binnen verband is er ook veel geloven buiten verband.

Plaats een reactie