Sommige mannen hebben meer baat bij vroege opsporing van prostaatkanker dan andere. Onderzoekers van Erasmus MC hebben nu gevonden voor welke groep mannen dit geldt. Met hun inzichten kunnen de criteria voor screening en vroegdiagnostiek worden aangescherpt. Zo wordt voorkómen dat mannen die er geen baat bij hebben, onnodig een ingrijpende behandeling tegen prostaatkanker ondergaan. De onderzoekers publiceren hun bevindingen vandaag in het internationaal wetenschappelijke tijdschrift Cancer.
Prostaatkanker is de meest voorkomende kankersoort bij mannen in Nederland. Het gaat dan vooral om mannen van 60 jaar en ouder. Prostaatkanker komt na longkanker op de tweede plaats van alle kankergerelateerde doodsoorzaken bij mannen. Door middel van vroege opsporing kan de sterfte aan prostaatkanker met minimaal 20 procent worden verminderd. Deze zogenoemde screening op prostaatkanker brengt echter ook nadelen met zich mee. Bij een deel van de mannen ontwikkelt de prostaatkanker zich namelijk zo langzaam, dat ze niet als gevolg van, maar wel mét de prostaatkanker overlijden. Bij sommige mannen blijft de tumor dermate klein, dat ze er zelfs geen klachten van ondervinden. Wanneer bij deze mannen de tumor door middel van screening vroeg wordt opgespoord, worden ze wellicht onnodig behandeld met een ingrijpende operatie of bestraling met alle mogelijke vervelende gevolgen van dien.
Pim van Leeuwen, arts en wetenschappelijk onderzoeker van de afdeling Urologie van het Erasmus MC: “In tegenstelling tot eerdere studies is het ons nu gelukt om groepen mannen te identificeren die relatief het meeste voordeel hebben bij screening en vroege opsporing, maar ook de mannen bij wie de voordelen van screening en vroege opsporing niet lijken op te wegen tegen de nadelen.” Bij vroege opsporing van prostaatkanker wordt eerst gekeken naar het zogenoemde prostaat specifiek antigen (PSA). Bij mannen van 55-74 jaar die een lage PSA-waarde hebben (tussen de 0.1 en 1.9 ng/ml) lijken de nadelen van herhaald screening aanzienlijk groter dan de voordelen. In deze groep zouden gedurende de eerste negen jaar na start van screening 24.642 mannen moeten worden onderzocht om één man te redden van de dood aan prostaatkanker en 724 mannen zouden onnodig worden behandeld.
Bij mannen met een PSA-waarde tussen de 4 en 10 ng/ml of tussen de 10 en 20 ng/ml blijken de voordelen van herhaalde screening juist meer op te wegen tegen de nadelen. Zo geldt voor de laatste groep dat er slechts 133 mannen gescreend hoeven te worden om één sterfgeval als gevolg van prostaatkanker te voorkomen. Van Leeuwen: “Op basis van deze resultaten concluderen wij dat het raadzaam is om voorlopig terughoudend te zijn in het steeds opnieuw onderzoeken van mannen met een lage PSA-waarde. Wanneer deze PSA-grens goed wordt gehanteerd, ontstaat er een beter evenwicht tussen de voor- en nadelen van screening en vroegdiagnostiek. Op die manier voorkomen we dat mannen een behandeling ondergaan die ze eigenlijk niet nodig hebben en die alleen maar zou kunnen leiden tot nadelige effecten op de gezondheid van de patiënt en overbodig hoge kosten voor de gezondheidszorg.”