Nieuw toezichtkader voor het speciaal onderwijs

De wet stelt de komende jaren andere eisen aan het speciaal onderwijs. Daarmee verandert ook het toezicht. Het wordt risicogericht: de inspectie gaat niet langer zonder meer periodiek een keer per vier jaar elke school onderzoeken, maar kijkt eerst of mogelijk sprake is van risico’s op de school. Daarbij staan de opbrengsten straks veel meer centraal: scholen leveren daarvoor hun opbrengstgegevens aan.

Dit doen zij om te verantwoorden of zij het maximale uit hun leerlingen hebben gehaald. Op deze pagina vindt u meer informatie over het nieuwe toezicht, het tijdpad van invoering, en de twee concept-toezichtkaders. Er is een toezichtkader voor speciaal onderwijs (so) en een kader voor het voortgezet speciaal onderwijs (vso). Beide kaders heeft de inspectie in schooljaar 2010/2011 op een aantal pilotscholen uitgeprobeerd.

Toezichtkaders, pilots en tijdpad
In de aanpassing van de wet wordt een scherper onderscheid gemaakt tussen de so-afdeling (leerlingen tot twaalf jaar) en de vso-afdeling (leerlingen vanaf twaalf jaar). Er komen daarom twee toezichtkaders: een voor het so en een voor het vso. Beide kaders gelden vanaf augustus 2012. De twee toezichtkaders gelden voor alle clusters.

Sinds 2010 probeert de inspectie de conceptversie van deze twee toezichtkaders uit op een aantal pilotscholen uit het hele land en uit alle clusters. Voor alle duidelijkheid: de beoordeling van een school en de toekenning van het toezichtarrangement vindt in schooljaar 2011/2012 nog geheel volgens het huidige kader plaats.

De conceptversies van de twee toezichtkaders zijn op 1 maart 2011 in de Ringen besproken. Ook op de landelijke informatiebijeenkomsten voor het speciaal onderwijs in maart is het nieuwe toezicht aan bod gekomen. Bekijk de presentatie (pdf 140kB) hiervan. Dit gebeurt nogmaals in een bijeenkomst eind dit jaar en in het voorjaar van 2012. Daarna stelt de inspecteur-generaal van het onderwijs de toezichtkaders vast, worden ze goedgekeurd door de minister en gepubliceerd in de Staatscourant. U vindt ze tegen die tijd ook op deze website.

Risicogericht
Het toezicht op het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt, meer nog dan nu, risicogericht. De bekende cyclus van vier jaar wordt losgelaten. De inspectie gaat niet zonder meer elke vier jaar elke school onderzoeken, maar kijkt elk jaar bij elke school eerst of zij risico’s op de school vermoedt.

Deze risico’s kunnen blijken uit bepaalde informatie, de zogenaamde risico-indicatoren:
– de opbrengsten;
– het ontbreken van opbrengstgegevens;
– een sterk veranderende leerlingpopulatie of personeelsverloop;
– signalen uit de media, van internet en ouders en/of uit jaarstukken.

Ziet de inspectie risico’s, dan bespreekt zij dit in het bestuursgesprek. Waar nodig volgt een kwaliteitsonderzoek. Ziet de inspectie geen risico’s, dan neemt de inspectie dat jaar geen verdere acties. NB: een risico is een vermoeden van een tekortkoming, maar dit hoeft niet per se zo te zijn. Nader onderzoek en overleg met het bestuur kan uitwijzen, dat de onderwijskwaliteit niet in het geding was.

Dit betekent overigens niet dat een school met basistoezicht de inspectie nooit meer ziet; wij bezoeken elke school tenminste eens in de vier jaar. Dit kunnen dan themaonderzoeken of onderzoeken voor het Onderwijsverslag zijn.

Waarom wordt het toezicht veranderd?
Dit gebeurt vooral om het toezicht meer toe te spitsen op risicoscholen en hun besturen: zij krijgen vaker en intensiever toezicht, zodat zij zich ook sneller kunnen verbeteren.
Opbrengsten

In het nieuwe toezichtkader staan opbrengsten en ontwikkelingsperspectief meer centraal. Scholen moeten straks aan de hand van opbrengstgegevens verantwoorden dat ze het maximale uit hun leerlingen hebben gehaald.

Vanaf schooljaar 2012/2013 kijkt de inspectie jaarlijks naar de leeropbrengsten. Een echte ‘opbrengstenmaat’ voor het (voortgezet) speciaal onderwijs is daarbij voorlopig niet beschikbaar. De inspectie kijkt de eerste jaren daarom vooral hoe de leeropbrengsten zich verhouden tot het gemiddelde van vergelijkbare scholen met een vergelijkbare leerlingenpopulatie. Wijken de leeropbrengsten sterk af, dan onderzoekt de inspectie hoe dit komt.

Om dit alles in gang te zetten, vindt in het najaar van 2011 een bevraging naar opbrengsten bij alle scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs plaats. Aanlevering van de gevraagde gegevens is verplicht. De inspectie gaat van alle scholen de volgende gegevens opvragen:

– van uitstroomcohort 2010-2011: IQ en uitstroombestemming
– van uitstroomcohort 2009-2010: uitstroombestemming en bestendiging (hoeveel leerlingen zitten nog steeds op deze uitstroombestemming?)
– van uitstroomcohort 2008-2009: uitstroombestemming

Voorafgaand aan deze landelijke bevraging heeft de inspectie bij de pilotscholen opbrengstgegevens opgevraagd. Hun waardevolle opmerkingen, ervaringen en suggesties zijn nadrukkelijk meegenomen in de ontwikkeling van de landelijke bevraging.

Scholen bij residentiële voorzieningen en medische kinderdagverblijven worden nog niet bevraagd. Bij hen is, vanwege het tijdelijke verblijf van leerlingen, doorgaans geen sprake van eindopbrengsten.

Ontwikkelingsperspectief
Het ontwikkelingsperspectief – verplicht in het wetsvoorstel voor de nieuwe Kwaliteitswet – is het sturend instrument voor planmatig werken. Het is een document waarin de school duidelijk maakt welke leerroute de leerling gaat volgen. De school verbindt aan deze leerroute een eindniveau en een uitstroombestemming. Binnen de leerroute zijn leerlijnen ontwikkeld voor taal en rekenen, en voor leergebied overstijgende vakken. Dit geeft houvast voor het daadwerkelijke onderwijs in de groep.

Bekend is dat leerkrachten over het algemeen drie niveaus binnen een groep goed aankunnen. Het werken met ontwikkelingsperspectief en leerlijnen biedt kansen om leerlingen te clusteren, zelfs door de hele school heen. Nu is er vaak een leerroute per leerling, zodat een leerkracht per leerling minder instructie kan geven. Hier valt dus veel winst te behalen.