Een verticaal geïntegreerd geneeskundecurriculum, het opleidingsmodel van het UMC Utrecht, vergemakkelijkt de doorstroom van basisartsen naar vervolgopleidingen. Dat concludeert Marjo Wijnen-Meijer, onderwijskundige bij de directie Onderwijs en Opleidingen van het UMC Utrecht, uit onderzoek waarop ze donderdag 21 februari 2013 is gepromoveerd.
Wijnen-Meijer onderzocht of geneeskundestudenten na de opleiding beter zijn voorbereid op het werk als arts, als ze in hun opleiding vanaf het begin contact hebben met patiënten en gedurende de opleiding steeds meer verantwoordelijkheid krijgen voor de patiëntenzorg. Daarvoor vergeleek ze twee opleidingsmodellen. Het eerste is het H-model, de traditionele opleiding die bestaat uit vier jaar theorie en vervolgens twee jaar praktijk. De tweede is het modernere, Z-model oftewel de verticaal geïntegreerde opleiding. Binnen dit model wordt de theoretische kennis in een klinische context geplaatst. Datgene wat studenten leren passen ze vanaf het eerste jaar toe in de praktijk. Gaandeweg de opleiding neemt het praktijkdeel toe en het theoriedeel af. Alle geneeskundeopleidingen in Nederland werken in meer of mindere mate met dit Z-model. Daarmee lopen ze wereldwijd voorop.
Uit de resultaten blijkt dat alumni die de modernere opleiding hebben gevolgd, op een eerder moment een keuze maken voor een specialisatie, in vergelijking met oud-studenten die een meer traditionele opleiding hebben gevolgd. Ook hadden zij minder tijd en minder sollicitaties nodig om een opleidingsplaats te krijgen. Tot slot voelden ze zich beter voorbereid op het werk en de medische vervolgopleiding. Opleiders van medische vervolgopleidingen waren positief over deze oud-studenten. Volgens de opleiders zijn zij beter in het zelfstandig werken, medische problemen oplossen, omgaan met onbekende medische situaties, taken prioriteren, samenwerken met anderen, inschatten wanneer ze hun supervisor moeten raadplegen en reflecteren op eigen werk.
Praktijktoets
Verder ontwikkelde Wijnen-Meijer een assessmentinstrument om te bepalen in welke mate basisartsen zijn toegerust op de klinische praktijk. Geneeskundestudenten van beide opleidingsmodellen hebben deze praktijktoets vervolgens afgelegd. Er bleken minder verschillen tussen de groepen dan verwacht. Wel werd geconstateerd dat studenten die een modernere opleiding hebben gedaan beter waren in het reflecteren op hun eigen handelen en het feedback vragen aan collega’s en supervisoren.
Volgens Wijnen-Meijer verdienen twee kenmerken van verticale integratie meer aandacht van de curriculumontwerpers. Het eerste is voortschrijdende klinische verantwoordelijkheid van studenten over alle coschappen. Het tweede zijn lange klinische keuzecoschappen met substantiële verantwoordelijkheid voor patiëntenzorg in het laatste jaar van het curriculum. Ook beveelt ze aan de toepassingsmogelijkheden van de praktijktoets te onderzoeken.