Gebruik van geneesmiddelen tegen depressies zgn. antidepressiva hebben een ontregelende werking op het autonome zenuwstelsel. Zo kunnen ze de kans op hart- en vaatziekten vergroten. Dit concludeert onderzoeker Carmilla Licht bij VUmc en GGZ inGeest.
Zij vond ook dat depressieve en angstige patiënten die geen antidepressiva gebruikten geen last van deze ontregeling hadden. Goede nieuws is wel dat als men stopt met het gebruik van deze middelen ook de werking van het autonome zenuwstelsel weer teruggaat naar normaal niveau. Carmilla Licht promoveert 15 oktober bij VU medisch centrum.
Wat is de invloed van depressie en angststoornissen op de werking van dat deel van het zenuwstelsel dat zorgt voor de automatische lichaamsprocessen? Dat is de centrale vraag in het onderzoek van Carmilla Licht. Zij gebruikte de data van de Nederlandse Studie naar Depressie en Angst (NESDA) om hierop een antwoord te vinden. Licht: ‘Er is al veel onderzoek verricht naar de relatie tussen depressie en angststoornissen en hart- en vaatziekten. Depressie en/of angststoornissen hebben mogelijk een negatief effect op het autonome zenuwstelsel, wat o.a. de hartslag verhoogt en de hartslagvariabiliteit, de variatie in hartslagfrequentie, verlaagt. Een hoge hartslag en lage hartslagvariabiliteit zijn beide risicofactoren voor hart- en vaatziekten.’
Maar depressieve en angstige mensen die geen antidepressiva gebruiken bleken een hartslag en hartslagvariabiliteit te hebben vergelijkbaar met die van gezonde mensen. Bij gebruikers van de klassieke antidepressiva (tricyclische en SNRI’s) was wel een duidelijk ongunstig autonoom effect op het hart meetbaar, waardoor de kans op hart- en vaataandoeningen verhoogd zou kunnen worden. Ook het gebruik van moderne antidepressiva (SSRI’s) liet dit effect zien, maar in mindere mate.
Deze effecten leken gelukkig omkeerbaar; als mensen stopten met het gebruik van antidepressiva keerden de hartslag en hartslagvariabiliteit terug naar niveaus van niet-gebruikers.