Een goede overgang van voortgezet onderwijs naar hoger onderwijs is belangrijk. Zeker nu langstudeerders voortaan beboet dreigen te worden. De afgelopen jaren zijn flink wat veranderingen doorgevoerd om deze overgang te versoepelen. Met recht, zo suggereert onderzoek van Marjolein Torenbeek. In opleidingen die goed aansluiten bij wat studenten gewend waren in het voortgezet onderwijs halen studenten significant meer studiepunten in het eerste jaar. Torenbeek promoveert 24 februari 2011 aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Een aantal jaar geleden was de aansluiting tussen het voortgezet onderwijs en het hoger onderwijs veel in het nieuws. Met name de studievaardigheden en studiehouding van studenten bleken onvoldoende. Het gevolg: onvoldoende studievoortgang en een te grote uitval onder eerstejaarsstudenten.
Torenbeek: ‘In de bovenbouw van de havo en het vwo is daarom het Studiehuis geïntroduceerd. Dit zou de leerlingen beter voorbereiden op studeren aan een universiteit. Daarnaast hebben veel universiteiten geprobeerd het onderwijs in het eerste jaar kleinschaliger te maken. Maar hoe belangrijk is die afstemming in de praktijk? Dat was het uitgangspunt van mijn onderzoek.’
Vergelijkend onderzoek
Torenbeek formuleerde op basis van onderzoek op vwo scholen en in universitaire opleidingen vier verschillende typen aansluiting. Bij type 1 is het onderwijs op de universiteit evenveel docentgestuurd als de student gewend was in het voorgezet onderwijs. Bij type 2 is het onderwijs enigszins meer studentgecentreerd dan op het vwo. Torenbeek: ‘Naarmate het onderwijs meer studentgecentreerd is, wordt de student actiever betrokken bij de leerstof’.
Bij overgangstype 3 is het onderwijs in sterke mate meer studentgecentreerd dan de studenten gewend waren. ‘Het onderwijs is hier bijvoorbeeld probleemgestuurd. Studenten worden uitgedaagd om zelf een probleem te analyseren, informatie te zoeken en te verwerken’. Bij type 4 is het onderwijs juist minderstudentgecentreerd dan op het vwo. ‘Dus bijvoorbeeld minder activerende opdrachten tijdens contacturen, maar vooral kennisoverdracht door middel van hoorcolleges.’
Studentgecentreerd
Het meest effectief blijkt type 2: waarbij het onderwijs net wat meer studentgecentreerd is dan op het vwo het geval was. Torenbeek: ‘Studenten halen bij dergelijk onderwijs significant meer studiepunten in het eerste jaar. Ze worden uitgedaagd, zonder dat de uitdaging te groot is. Is het verschil tussen de onderwijstypen te groot, dan geven ze het sneller op.’ Ter vergelijking: studenten met de beste aansluiting (type 2) behalen in het eerste jaar gemiddeld zeven studiepunten (ruim tien procent) meer dan studenten met aansluitingstype 1. En maar liefst veertien punten meer dan de minst goede aansluiting (type 4). ‘Op het totaal van zestig studiepunten voor het eerste jaar gaat het hier om een aanzienlijk verschil’, aldus Torenbeek.
Heldere voorlichting
Torenbeek: ‘Ik zou scholen willen adviseren om leerlingen goed te informeren wat ze kunnen verwachten bij verschillende opleidingen.’ Ook voor universiteiten is volgens Torenbeek een rol weggelegd: ‘Ze doen ontzettend veel aan voorlichting. Het zou goed zijn als ze daarbij duidelijk maken welk type onderwijs studenten bij hen kunnen verwachten. Gaat het om een opleiding waar probleemgestuurd werken centraal staat, of waar vooral veel hoorcolleges worden gegeven? Zo kunnen toekomstige leerlingen bewuster kiezen voor een onderwijsmethode die aansluit bij hun vooropleiding.’ Voorlichtingsactiviteiten die leerlingen een dag laten ervaren wat het is om een bepaalde studie te doen, zijn in dit verband erg nuttige initiatieven.
Al het onderwijs studentgecentreerd inrichten is volgens Torenbeek geen optie. ‘Lang niet alle opleidingen zijn geschikt voor dit type onderwijs. Daarbij zijn sommige studies zo grootschalig, dat hoorcolleges de enige optie zijn bij bepaalde vakken.’ Wel zou het volgens haar helpen als leerlingen in het voortgezet onderwijs ook kennismaken met andere werkvormen. ‘Geef maar eens een aantal hoorcolleges als dat kan, waarin hoofdlijnen worden behandeld en leerlingen zelf thuis verder moeten studeren. Of bied eens een opdracht in probleemvorm aan, die leerlingen volgens de methode van probleemgestuurd onderwijs moeten oplossen. Op die manier bereid je leerlingen voor op alle vormen van vervolgonderwijs. Dat komt de aansluiting beslist ten goede.’
Curriculum vitae
Marjolein Torenbeek (Grootegast, 1980) studeerde psychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen en deed haar promotieonderzoek bij het Universitair Onderwijscentrum Groningen. Ze promoveert in de Gedrags- en Maatschappijwetenschappen bij prof.dr. W.H.A. Hofman. Co-promotor is dr. E.P.W.A. Jansen. De titel van het proefschrift is ‘Hop, skip and jump? The fit between secondary school and university’. Torenbeek werkt momenteel als postdoc bij de universitaire lerarenopleiding van het Universitair Onderwijscentrum Groningen.