De humanitaire gemeenschap is niet voorbereid op een nucleaire ramp zoals in Japan. Ook met chemische en biologische rampen weten de internationale hulporganisaties zich geen raad. Dat stelt Thea Hilhorst, hoogleraar rampenstudie aan Wageningen University, onderdeel van Wageningen UR.
‘Japan heeft internationaal gezien een sterke reputatie op het gebied van rampenbestrijding’, zegt Hilhorst, ‘maar nu zie je dat nucleaire kwesties daar niet onder vallen. Kernenergie blijkt een aparte wereld. Afgelopen week werd duidelijk dat de oude Japanse kerncentrales maar tot 7 op de schaal van Richter zijn beschermd. Het Internationaal Atoom Agentschap heeft dat in 2008 gerapporteerd, maar het heeft geen gevolgen gehad voor het rampenplan. Dat nucleaire rampen kunnen plaatsvinden, weten we sinds Tsjernobyl.
Conflictscenario’s houden ook steeds meer rekening met de komst van vuile bommen waarin nucleair afval is verwerkt, bijvoorbeeld bij een terroristische aanval. Militairen zijn daarop voorbereid en nemen dan ook het voortouw bij zulke gebeurtenissen. Maar ze kunnen de rol van rampenbestrijder niet altijd aan. Wie kan nu speciale medische hulp geven als het aantal radioactief besmette mensen in Japan in de tien- of honderdduizenden gaat lopen?
Ik zeg niet dat de hulporganisaties ook chemische en kernrampen moeten gaan doen, maar ik stel wel de vraag. Dit soort rampbestrijding is heel kostbaar, je moet beschermende pakken en gasmaskers aanschaffen, het is zeer gespecialiseerd werk. Wellicht is het te gecompliceerd voor de humanitaire organisaties. Maar daar moet dan wel duidelijkheid over zijn.
De internationale hulporganisaties zijn voorbereid op het standaardtype rampen: een burgeroorlog, overstroming of aardbeving op het platteland. Libië is wat dat betreft een standaardoperatie: je wacht de vluchtelingen op bij de grens en zet daar tenten neer. Met urbane rampen hebben ze al meer moeite. Waar moesten de tenten staan in Port au Prince op Haïti na de aardbeving?’
Auteur: Albert Sikkema