Veel kinderen van moeders die depressief waren na de bevalling, kunnen op zesjarige leeftijd minder goed tegen stress en hebben vaker aanpassingsproblemen op school. Ook maken ze moeilijker contact met leeftijdgenootjes. Een vroege interventie, gericht op het contact tussen moeder en baby, voorkomt gedragsproblemen bij kinderen die veel moeilijkheden hebben meegemaakt in het gezin en maakt hen extra weerbaar. Juist deze kinderen hebben er vijf jaar later nog steeds baat bij. Dat blijkt uit onderzoek waarop Laura Kersten-Alvarez op 3 februari promoveert aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
Eén op de tien moeders (zo’n 20.000 per jaar) krijgt na de bevalling een depressie (postpartum depressie of postnatale depressie). Kenmerken daarvan zijn somberheid, verlies van plezier of interesse, slaapproblemen en/of gevoelens van leegte en schuld. Door zo’n depressie is de moeder vaak niet in staat om een goed contact met het kind op te bouwen. Juist in het eerste levensjaar is het contact tussen moeder en kind essentieel voor een goede hechting. Laura Kersten-Alvarez ontdekte dat de depressie bij de moeder een blijvend effect heeft op de ontwikkeling van het kind.
Langetermijneffect moeder-baby interventie
Een aanpak die alleen gericht is op de depressieve moeder is niet voldoende. Een interventie voor de verbetering van het contact tussen moeder en kind en een goede hechting van het kind is op korte termijn (tot een half jaar na afloop) positief, zo bleek uit eerder onderzoek.
Laura Kersten onderzocht of het effect van deze training na vijf jaar nog steeds merkbaar is. Daarvoor benaderde ze 29 moeders en kinderen die de interventie volgden en 29 (voormalig) depressieve moeders en hun kind die geen begeleidende training hebben gehad.
Laura Kersten: ‘Het is bijzonder dat we de controlegroep hadden van moeders en kinderen die niet hebben deelgenomen aan deze interventie. Zo heb ik kunnen vaststellen dat als er niets gedaan is aan verbetering van het contact bij depressieve moeders en hun kind, er een slechte basis is gelegd in het eerste jaar. Het kind vertoont dan na vijf jaar nog steeds vaker vermijdend gedrag naar de moeder ‘en de moeder vertoont nog steeds minder emotionele steun naar het kind.’?. Daarnaast is het kind vijf jaar later minder veerkrachtig, kan het moeilijker contacten aangaan met leeftijdgenootjes en heeft het meer problemen met aanpassing op school.’
Training werkt voor kinderen in gezinnen met veel stress
Het merendeel van de kinderen die met hun depressieve moeders wél een training hebben gehad in hun eerste levensjaar, hebben er vijf jaar later nog steeds profijt van. De kinderen uit gezinnen met veel stress (vanwege scheiding, ontslag, ziekte of overlijden) hebben op basisschoolleeftijd minder gedragsproblemen dan kinderen in vergelijkbare omstandigheden, zonder interventie. Volgens onderzoekster Kersten lijkt het alsof de interventie als een buffer heeft gewerkt voor deze kinderen.
Interventies door GGZ
De moeder-baby interventie is in 1999 ontwikkeld door Carla Brok en dr. Karin van Doesum, tevens begeleider van dit onderzoek, en wordt aangeboden door het merendeel van de GGZ-instellingen in Nederland.
Laura Kersten-Alvarez (Nijmegen, 1982) kwam tijdens haar praktijkstage op de preventieafdeling van de RIAGG IJsselland te Deventer in aanraking met de moeder-baby interventie. Na haar studie psychologie begon ze begin 2005 aan haar promotieonderzoek binnen het Behavioural Science Institute van de Radboud Universiteit. Ze werkt nu als senior preventiewerker bij GGz Nijmegen waar zij preventieve cursussen en voorlichtingen coördineert en uitvoert op het gebied van KOPP (Kinderen van Ouders met Psychische Problemen), opvoedingsondersteuning en eetproblematiek bij kinderen en jongeren.
Promotie Laura Kersten, 3 februari 2011: Children of mothers who were postpartum depressed: Early intervention and developmental outcomes in their first school years. Promotores/copromotores: prof. dr. Clemens Hosman, prof. dr. Marianne Riksen-Walraven, dr. Cees Hoefnagels en dr. Karin van Doesum.