Mensen (met of zonder dodelijke ziekte) met de wens om te sterven, kunnen stuiten op een meningsverschil met hun arts. Het is daarom belangrijk dat arts en patiënt tijdig met elkaar in gesprek gaan. Dit betoogt prof. dr. Suzanne van de Vathorst in haar oratie op donderdag 13 februari 2014.
Voor ernstig zieken functioneert de euthanasiepraktijk al redelijk goed (al kan het beter), voor mensen zonder dodelijke ziekte ligt dit anders. Voor de eerste groep zijn verbeteringen mogelijk door tijdig met hun arts te praten over wat goed sterven voor hun is. Niet iedereen heeft immers dezelfde ideeën over wat goed sterven is. Arts en patiënt kunnen hier anders over denken. Ook kunnen zij van mening verschillen over of euthanasie wel of niet bij goed sterven past. Dit kan leiden tot het niet ingaan op een verzoek van de patiënt door de arts. Voor deze patiënten is dit lastig, want er zijn weinig alternatieven.
De Wet ‘Toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding’ laat echter ook ruimte voor levensbeëindiging bij mensen die ernstig lijden, maar niet op korte termijn overlijden. Artsen zijn over het algemeen zeer terughoudend om deze mensen te helpen bij hun wens te sterven.
Er zijn verschillende maatschappelijke ontwikkelingen gaande om dit probleem om te lossen: zoals de levenseindekliniek, stoppen met eten en drinken, of het opheffen van de strafbaarheid van hulp bij zelfdoding. De zoektocht naar een goede oplossing voor deze groep zal de komende jaren onderwerp van debat zijn.
Mw. prof. dr. S. van de Vathorst, bijzonder hoogleraar Kwaliteit van de laatste levensfase en van sterven: De goede dood.
Dialoog tussen arts en patiënt belangrijk bij levensbeëindiging – http://t.co/Wt3wsoFTFh – #euthanasie
— Gezondheidskrant (@Gezondheidskrnt) 30 januari 2014