De terugkeer van een oude ziekte

Er zou een nieuw, langer werkend kinkhoestvaccin moeten komen, vindt promovenda Sabine de Greeff van het RIVM. Tien jaar surveillance van de ziekte laat zien dat het aantal besmettingen gestaag blijft toenemen. Vooral bij volwassenen.

‘Kinkhoest? Dat is toch geen probleem meer tegenwoordig?’, hoort Sabine de Greeff vaak als ze vertelt wat voor werk ze doet. En zeg eens eerlijk: wie weet nog uit eigen ervaring hoe naar deze ziekte kan zijn?

De aandoening is zeer besmettelijk. Vooral in de eerste week, als de ziekte zich openbaart in de vorm van een onschuldig lijkende verkoudheid. Daarna volgen weken van langdurige, hevige hoestbuien, waarbij het hoesten vaak gepaard gaat met lange, gierende uithalen. Soms zijn de aanvallen zo hevig, dat de patiënt moet braken of zelfs zijn rib breekt. Ook kunnen er beschadigingen optreden aan de longen. Pasgeboren baby’s lijden het ergst onder kinkhoest: het risico op een zuurstoftekort of een hersenbloeding is groot. Het merendeel belandt in het ziekenhuis voor beademing.

Tot halverwege de jaren vijftig van de vorige eeuw stierven jaarlijks honderden kinderen aan kinkhoest. Toen kwam er een vaccin tegen de Bordetella pertussis bacterie – de veroorzaker – en nam het aantal besmettingen drastisch af. Maar in 1996 brak er een kinkhoest-epidemie uit in Nederland, terwijl zo’n 96 procent van de bevolking in de kindertijd is ingeënt tegen de ziekte. In plaats van de drie- tot vierhonderd meldingen die de Inspectie voor de Gezondheidszorg jaarlijks kreeg (voor kinkhoest geldt een aangifteplicht), waren het er ineens meer dan vierduizend.

Sindsdien is het aantal besmettingen hoog gebleven. Het cijfer schommelt tussen de drie- en tienduizend gevallen per jaar. Van deze patiënten worden er ongeveer tweehonderd in het ziekenhuis opgenomen, voornamelijk zuigelingen onder de drie maanden. De afgelopen tien jaar overleden tien kinderen aan de ziekte.

‘Die duizenden meldingen vormen nog maar het topje van de ijsberg’, vertelt De Greeff, die deel uitmaakt van een projectgroep bij het RIVM die de effectiviteit van het Rijksvaccinatieprogramma evalueert. ‘Het grootste deel van de infecties bij tieners en volwassenen verloopt namelijk mild of zelfs zonder symptomen. Ze gaan er daarom niet mee naar de huisarts, en als ze dat toch doen omdat ze een hardnekkige hoest hebben, herkent de dokter de ziekte niet altijd.’

In 2006-2007 werkte De Greeff aan een studie die een idee moest geven van het werkelijke aantal kinkhoestbesmettingen. Analyses van zo’n achtduizend bloedmonsters uit een representatieve dwarsdoorsnede van de bevolking wezen uit dat ruim negen procent van de Nederlanders in het voorgaande jaar besmet was geweest met kinkhoest. Tien jaar eerder was dat nog maar vier procent. ‘Kun je nagaan, bijna één op de tien mensen is dus in aanraking gekomen met de bacterie.’

Extra prik
‘Vanwege de sterke toename van kinkhoest, zijn er de afgelopen tien jaar enkele veranderingen doorgevoerd in het Rijksvaccinatieprogramma’, vertelt De Greeff. ‘Sinds 1999 krijgen zuigelingen de eerste van hun vier prikken eerder – niet meer met drie, maar met twee maanden – en vanaf 2001 worden vierjarigen opnieuw ingeënt om de afweer tegen kinkhoest een boost te geven.’

Dat lijkt te helpen. Bij jonge kinderen nam het aantal infecties en ziekenhuisopnames af. Ook bij baby’s werd minder vaak kinkhoest geconstateerd. De Greeff: ‘Vermoedelijk omdat de broertjes en zusjes van die zuigelingen op hun vierde een extra prik krijgen, zodat ze de ziekte niet kunnen doorgeven.’ Tegelijkertijd noteerde de promovenda echter een stijging in het aantal meldingen bij tieners en volwassenen met bijna zestig procent. En dat is zorgelijk. Want hoewel volwassenen niet veel last lijken te hebben van een kinkhoestbesmetting, kunnen ze wel zuigelingen infecteren die nog niet gevaccineerd zijn of die nog niet alle prikken hebben gehad.

En dat dit laatste een reële mogelijkheid is, wist De Greeff eveneens aan te tonen. Zo laat ze zien dat de jaarlijkse trend van kinkhoest bij volwassenen gelijk loopt met de jaarlijkse trend bij jonge kinderen. Daarnaast bezocht ze gezinnen met geïnfecteerde baby’s om vast te stellen hoe kinkhoest daar wordt doorgegeven. In de meeste gevallen (41 procent) raakte de zuigeling via een broertje of zusje besmet, of door de moeder (38 procent). De vader gaf de ziekte minder vaak door (17 procent). ‘Ondanks de pogingen die de afgelopen tien jaar ondernomen zijn om de ziektelast bij zuigelingen te laten dalen, belanden er jaarlijks nog altijd 150 baby’s in het ziekenhuis vanwege kinkhoest.’

Slechts vijf tot tien jaar bescherming
De oorzaak van de stijgende lijn in het aantal besmettingen, die ook in het buitenland wordt gezien, is bij kinkhoestonderzoekers wereldwijd onderwerp van discussie. Aanvankelijk werd gedacht dat artsen alerter waren geworden op kinkhoest zodat er meer meldingen kwamen. Maar de gelijktijdige toename van het aantal ziekenhuisopnames deed toch een andere oorzaak vermoeden. ‘Er zijn sterke aanwijzingen dat de bacterie verandert, waardoor deze ook gevaccineerde mensen eerder ziek kan maken.’

Vaccinatie biedt slechts vijf tot tien jaar bescherming. Dat geldt zowel voor de oude prik, die uit gedode hele bacteriën bestond, als voor het in 2005 ingevoerde acellulaire vaccin, dat een aantal eiwitten van B. pertussis bevat, en daardoor minder bijwerkingen heeft.

De Greeff: ‘Uiteindelijk zou er een vaccin ontwikkeld moeten worden dat mensen langer beschermt. Maar daar voelt de industrie waarschijnlijk niet zoveel voor, want dat is een enorme investering. Zij stellen dat je de bescherming kunt verlengen door de bevolking om de vijf à tien jaar in te enten. Maar is dat kosteneffectief? En komen mensen wel opdagen als ze herhaaldelijk geprikt moeten worden voor een vaak relatief mild verlopende infectie? Ook neemt de kans op bijwerkingen wellicht toe. Het acellulaire vaccin heeft weliswaar veel minder vervelende neveneffecten dan het oude, maar recente onderzoeken laten zien dat er bij herhaalde vaccinatie toch ook bijwerkingen kunnen optreden.’

Jonge ouders vaccineren
Er zijn echter meer opties, beschrijft De Greeff in haar proefschrift. ‘Je zou baby’s direct na de geboorte kunnen inenten. Hoe effectief dit is, moet wel eerst goed worden uitgezocht, want het afweersysteem van zuigelingen is dan nog niet volledig ontwikkeld.’ Daarnaast stond de promovenda stil bij de mogelijkheid om zwangere vrouwen in te enten, zodat zij de antistoffen tegen kinkhoest doorgeven aan het kind. Maar ook die aanpak kent haken en ogen. ‘Je moet honderd procent zeker zijn dat het vaccin onschadelijk is voor moeder en kind. Dat laat zich moeilijk testen. Vind maar eens vrijwilligers voor zo’n studie.’

Het beste alternatief is daarom het vaccineren van jonge ouders vlak na de geboorte van hun kind. Op die manier kan overdracht van de infectie naar de baby voorkómen worden. Goed uitvoerbaar, verwacht De Greeff, want die jonge ouders zijn prima te bereiken via bijvoorbeeld de kraamzorg of het consultatiebureau. ‘En zeg nou zelf, welke ouder wil zijn kind niet vrijwaren van kinkhoest?’

Auteur: Irene van Elzakker

Plaats een reactie