Jaarlijks wordt bij circa 80 kinderen in België en 140 kinderen in Nederland leukemie geconstateerd. Een vraag die daarbij al lange tijd wordt gesteld is welke rol omgevingsfactoren spelen bij het ontstaan van deze ziekte. Binnen het samenwerkingsverband van het European Science Advisory Network for Health (EuSANH) hebben de Belgische Hoge Gezondheidsraad en de Nederlandse Gezondheidsraad de wetenschappelijke kennis over een breed scala van omgevingsfactoren in kaart gebracht en beoordeeld, en in het algemeen beperkt bewijs gevonden voor oorzakelijke verbanden met kinderleukemie.
De mogelijkheden voor beschermende maatregelen zijn daardoor eveneens beperkt, ook al omdat er sprake is van een complex samenspel tussen genetische factoren en omgevingsinvloeden (die zowel natuurlijk kunnen zijn als door de mens veroorzaakt). De meeste gevallen van kinderleukemie kunnen naar alle waarschijnlijkheid niet voorkomen worden en het zal vermoedelijk nooit mogelijk zijn om de oorzaak van individuele gevallen van kinderleukemie te achterhalen.
In het laatste decennium van de 20e eeuw liet het aantal gevallen van kinderleukemie een stijging zien, wat aanleiding was voor de vraag of blootstelling aan bepaalde omgevingsfactoren daarin een rol zou kunnen spelen. Hoewel de trend inmiddels afgevlakt lijkt te zijn, en misschien zelfs gekeerd, was deze vraag aanleiding voor de huidige risico-analyse en aanbevelingen. Daarbij hebben de beide gezondheidsraden zich laten leiden door het voorzorgprincipe. Dit betekent dat zij suggesties doen om, waar dat kan, de blootstelling aan mogelijk schadelijke omgevingsfactoren te beperken.
Alleen in het geval van ioniserende straling is een verband met kinderleukemie beoordeeld als ‘aangetoond’. Met uitzondering van straling afkomstig van het edelgas radon, kan de blootstelling aan natuurlijk voorkomende straling niet verminderd worden. Anders ligt dit bij straling die wordt opgewekt door menselijke activiteit. Zo wordt geadviseerd om in de medische diagnostiek de risico’s en voordelen zorgvuldiger te wegen, zeker wanneer het gaat om jonge kinderen en zwangere vrouwen.
Een verband tussen kinderleukemie en blootstelling aan benzeen is beoordeeld als ‘waarschijnlijk’. Een verband met roken door ouders en met blootstelling aanbestrijdingsmiddelen en bepaalde andere chemische stoffen, zoals PCB’s, is beoordeeld als ‘mogelijk tot waarschijnlijk’. Deze bevindingen rechtvaardigen inspanningen om dergelijke blootstellingen verder te verminderen, ook hier in het bijzonder bij zwangere vrouwen, zowel op het werk als thuis, en bij kinderen.
Verder zijn er twee invloeden als ‘waarschijnlijk’ beoordeeld die juist beschermend kunnen werken. Het gaat om het krijgen van borstvoeding en het bezoeken van een kinderdagverblijf of andere contacten tussen jonge kinderen.
Voor alle andere omgevingsfactoren die bestudeerd zijn, inclusief elektromagnetische velden in de buurt van hoogspanningslijnen, is het bestaan van een verband beoordeeld als ‘mogelijk’, ‘onzeker’ of ‘onbekend’. Deze bevindingen kunnen hoogstens een extra grond bieden voor bestaande aanbevelingen en beschermende maatregelen, waaronder maatregelen die al gelden met het oog op andere gezondheidsrisico’s.
De aantallen patiënten per land zijn vaak te klein om duidelijk gefundeerde uitspraken te doen over eventuele verbanden tussen kinderleukemie en omgevingsfactoren. Daarom zijn meer internationaal opgezette onderzoeken nodig. Ook is het van belang om nader onderzoek te doen naar het risico van blootstelling aan een aantal specifieke factoren, met name bestrijdingsmiddelen en frequente echo’s, en naar de stapeling van blootstellingen en risico’s.
Meer informatie
– www.gezondheidsraad.nl/sites/default/files/201233ChildhoodLeukeamia.pdf