De cognitieve gedragstherapie die ingezet wordt tegen het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) is voor patiënten niet schadelijk. Dit blijkt uit een studie van het Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid van het UMC St Radboud, gepubliceerd op de website van het wetenschappelijk tijdschrift Psychotherapy and Psychosomatics.
Zeventig procent van de CVS-patiënten heeft baat bij het volgen van een cognitieve gedragstherapie. Zij voelen zich beter en hebben minder last van de vermoeidheid en van beperkingen in het dagelijks functioneren. Sommige patiënten genezen zelfs volledig. De overige patiënten hebben geen baat bij deze therapie. Een enkeling ervaart zelfs een terugval. Betekent dit laatste, dat cognitieve gedragstherapie voor sommige CVS-patiënten schadelijk is?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden deed het Nijmeegs Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid van het UMC St Radboud in Nijmegen een groot onderzoek bij meer dan vijfhonderd patiënten met CVS. Een deel van hen volgde de cognitieve gedragstherapie, de rest niet. In beide groepen bleken zich patiënten te bevinden van wie de toestand verslechterde. Bij patiënten die cognitieve gedragstherapie volgden was dat niet vaker het geval dan bij degenen die niet behandeld werden. De terugval houdt dus geen verband met de therapie.
Het is bekend dat de ernst van het chronisch vermoeidheidssyndroom in de loop der tijd varieert. Dat wil zeggen, bij de patiënt wisselen slechte en minder slechte perioden elkaar af. Dit kan verklaren waarom sommige patiënten, onafhankelijk van de therapie, een terugval van hun ziekte rapporteren.
De conclusie van de onderzoekers is, dat cognitieve gedragstherapie de patiënt geen schade berokkent en dat het dus niet alleen een effectieve, maar ook een veilige behandeling bij CVS is.