Het Laboratorium voor Stralingsonderzoek van het RIVM bestaat 50 jaar. Het toenmalige RIV begon met straling kort na de ondertekening van het Euratom verdrag. Toen het Laboratorium, op het hoogtepunt in de Koude Oorlog, werd opgericht vonden er gemiddeld tien bovengrondse kernexplosies per máánd plaats, met als triest record de ontsteking van een waterstofbom boven Nova Zembla met een kracht van maar liefst 50 Megaton.
Indertijd had Nederland nog geen kerncentrales, maar Nederland ontkwam niet aan de fallout van radioactieve stoffen als gevolg van het enorme aantal bovengrondse kernwapenproeven. De eerste jaren werd dan ook erg veel aandacht besteed aan de monitoring van lucht, neerslag, oppervlaktewater en voedsel. In de jaren ’70 was de straling als gevolg van kernwapenproeven sterk afgenomen. Het laboratorium verbreedde het werkterrein toen naar onderwerpen als luchtverontreiniging en laboratorium automatisering.
Het kernongeval in Tsjernobyl, in 1986, bracht het onderwerp straling weer helemaal terug in de spotlights. In de jaren daarna heeft LSO een professionele organisatie opgebouwd voor de bestrijding van kernongevallen, die tot op de dag van vandaag 24 uur per dag paraat staat. LSO heeft daarnaast op een breed scala van kennisvelden wetenschappelijk onderzoek gedaan en ondersteuning verleend aan beleidsdirecties en inspecties, van ioniserende straling tot UV-B, elektromagnetische velden en externe veiligheid.
Het Laboratorium voor Stralingsonderzoek werd vooral bekend door haar inzet na incidenten en rampen, zoals:
– onderzoek naar de blootstelling van omstanders en hulpverleners aan verarmd uranium (Vliegramp Bijlmermeer),
– onderzoek, samen met NVIC, naar de blootstelling aan Po-210 van Nederlanders die in London in het hotel verbleven waar Alexander Litvinjenko vergiftigd werd,
– de beoordeling van risico’s voor Nederland en Nederlanders in Japan ten tijde van de kernramp Fukushima in 2011.
Auteur: Harald Wychgel